Hoofdstuk 1 Werkwoordspelling
1.1 Persoonsvorm
De persoonsvorm vind je door de tijd in de zin te veranderen. De werkwoorden die mee veranderen zijn persoonsvormen.
Tegenwoordige tijd
- Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd enkelvoud
- als STAM: als er ik bij staat en als er jij(je) achter staat.
- als STAM+T: in alle andere gevallen.
- Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd meervoud:
- als infinitief
Verleden tijd
- Gebruik bij zwakke werkwoorden het woord ’t e x - f o k s ch aa p. Als de letter voor de uitgan –en van het hele werkwoord een dikgedrukte letter is van hierboven schrijf je in de verleden tijd: STAM+ TE.
- Als de uitgang niet overeen komt met de dikgedrukte letters word het STAM+DE.
- Bij sterke werkwoorden levert het geen problemen op.
Import-werkwoorden
Engelse werkwoorden die je in het Nederlands gebruikt vervoeg je op de Nederlandse manier. Laat de Engelse uitgang –e staan als je uitspraak problemen krijgt.
- racen, ik race, hij racet.
- timen, ik time, hij timet.
- deleten, ik delete, hij deletet.
In de verleden tijd gebruik je ook gewoon de ’t ex-fokschaap.
1.2 Overige werkwoordsvormen
De infinitief is het hele werkwoord.
De gebiedende wijs spel je als STAM.
Het onvoltooid deelwoord is het infinitief+d(e).
Bij de zwakker werkwoorden in het voltooid deelwoord gebruik je weer ’t ex-fokschaap. Hier gelden dezelfde regels als bij de verleden tijd.
Een bijvoeglijk naamwoord spel je zo makkelijk mogelijk. Dus nooit dubbel d of t.
Controle hoofdstuk 1.
- Hoe vind je de persoonsvorm van een zin?
- Hoe spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
- Hoe spel je de persoonsvorm in de verleden tijd?
- Hoe bepaal je de laatste letter van het voltooid deelwoord?
- Hoe spel je het onvoltooid deelwoord?
- Hoe spel je bijvoeglijk gebruikte deelwoorden?
Hoofdstuk 2 Overige spellingsregels
2.1 Leestekens
Punten .
- aan het einde van een zin;
- bij afkortingen;
Let op bij afkortingen.
- als je afkortingen uitspreekt als een woord, gebruik dan geen punten. TROS, HAVO, STER;
- schrijf maten en gewichten zonder punt.
Komma ,
- tussen onderdelen van opsommingen;
- tussen twee persoonsvormen;
- voor en na een aanspreking of een tussenwerpsel. Hé, wanneer kom je lang, Geert?
- voor en na een bijstelling. Ferrari, de snelste in het Formule 1-circuit, is alweer eerste;
- (in lange zinnen) voor een voegwoord waarmee de bijzin begint.
Puntkomma = en
- tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen. Het is slecht weer; ik ga met de auto;
- tussen delen van opsommingen, zie opsommingen hierboven.
Dubbele punt :
- om een opsomming aan te kondigen;
- om een directe reden aan te kondigen;
- om een verklaring aan te kondigen.
Aanhalingstekens ‘…’
- bij een citaat;
- bij een directe rede (als je iets wilt schrijven wat iemand zegt);
- om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal.
Vraagteken ?
- aan het einde van een gestelde vraag.
Uitroepteken !
- aan het einde van een zin met een bevel of uitroep.
Haakjes ()
- zet haakjes om informatie die je geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld. Gebruik deze niet te vaak.
Beletselteken …
- aan het einde van een zin als deze nog niet is afgelopen, de puntjes suggereren iets. - om onvolledige citaten aan te duiden. Zet er dan wel haakjes omheen.
2.2 Hoofdletters
Het gebruik van hoofdletters
- aan het begin van een zin. Als de zin begint met bijvoorbeeld: ‘t, wordt de tweede letter een hoofdletter;
- bij persoonsnamen. Achternamen, voornamen, voorletters;
- bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten;
- aardrijkskundige namen;
- merken;
- historische gebeurtenissen;
- straten;
- hemellichamen;
- gebouwen;
- feestdagen;
- titels van boeken en films.
Je gebruikt een kleine letter bij
- soortnamen. Glas bordeaux alstublieft;
- historische periodes;
- afleidingen van feestdagen;
- maanden;
- dagen;
- jaargetijden;
- windstreken;
- geloven.
2.3 Meervoudsvorming
Meervoud op –s
Schrijf een –s als de uitspraak goed blijft.
Schrijf bij uitspraakproblemen een -‘s.
- bij afkortingen;
- in woorden die eindigen op a, i, o, u, y. Ik hou van ys.
Meervouden met –en
Schrijf –en aan het woord vast.
Let op bij:
- klinker weglating: leraar, leraren
- medeklinkerverandering: glas, glazen.
- medeklinkerverdubbeling: rok, rokken.
- als het woord eindigt op een onbeklemtoonde –ik –es of –et verdubbelt de laatste medeklinker niet: havik, haviken.
Woorden op –ie krijgen soms een –s: directies, kanaries. Maar vaak ook een –n. Hier geldt:
- klemtoon wel op –ie: meervoud –ën. Industrieën.
- klemtoon niet op –ie: meervoud –n met trema op laatste e die er al stond. Oliën.
Meervoud met –s of –en
Er zijn veel werkwoorden met twee meervoudvormen met een –s en –en.
Vreemde meervouden
Oorspronkelijk Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen.
- basis: bases, basissen.
- museum: musea, museums.
- datum: data, datums.
Maar:
- medium: media.
- musicus: musici.
2.4 Tussenklank in samengestelde woorden: -s of -e(n)?
Tussen-s
Schrijf de -s als je hem hoort. Als het tweede woord van de samenstelling begint met een –s, vervang dan het woord door een woord dat niet begint met een -s klank.
- dorpsstraat --> dorpshuis
Tussen-e of tussen-en
- het eerste deel heeft alleen een meervoud op –s.
horloge – horloges - horlogemaker
- het eerste deel heeft twee meervouden, op –s en –en.
groente – groenten + groentes – groentepakket.
- het eerste deel heeft geen meervoud.
rijst – rijstevlaai. Benzine – benzinegeur.
- het eerste deel verwijst naar een uniek exemplaar.
zon – zonneschijn.
- het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord.
beregoed.
- het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord.
armelui, hogeschool, spinnewiel.
- het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien.
elleboog, hazewind, papegaai, takkewijf.
2.5 Verkleinwoorden
Verkleinwoorden maak je door –je, -kje, -pje, -tje of –etje achter het zelfstandig naamwoord te zetten.
Korte klanken in een verkleinwoord worden soms lang: blad - blaadje.
Let op bij woorden die op een klinker eindigen: radio – radiootje, paraplu – parapluutje, café – cafeetje.
Afkortingen krijgen een apostrof. A4’tje.
2.6 Aan elkaar of los?
- samenstellingen van twee of drie woorden:
- huissleutel, politieonderzoek, derdewereldland.
- televisiekijken, theezetten, pianospelen, gebruikmaken.
- veelzeggende, energiezuinig, koolzoourvrij.
- getallen tot honderd (in letters) en samenstellingen met honderd en duizens
- vierendertig, vijfhonderd, vijtienduizend. Maar, drie miljoen, zes miljard.
- voornaamwoordelijke bijwoorden (bestaan uit er, hier, daar, waar + voorzetsel).
- waarheen, daarover, eronderdoor, hiertegenover.
2.7 Liggend streepje
Koppelteken
- om uitspraakproblemen te voorkomen.
- auto-ongeluk.
- in de naam van getrouwde vrouwen.
- mevrouw Jansen-op de Haar
- in woorden met de voorvoegsels: adjunct- aspirant- ex- interim- niet- non- oud-.
- voor een hoofdletter.
- anti-Russisch.
- in combinaties van titels en beroepen
- trainer-coach.
- bij aardrijkskundige namen of woorden die daarvan zijn afgeleid.
- Noord-Hollander.
- bij letters, cijfers, andere tekens en St. en Sint.
- mbo-student.
- in woorden die ander onoverzichtelijk worden.
- huis-aan-huisblad.
Weglatingsteken
Zet een streepje op de plek waar een deel van een woord is weggelaten.
- voor- en nadelen.
Afbreekstreepje
Gebruik het liggende streepje als afbreekteken, als een woord niet meer op de regel past. Breek alleen af tussen tweelettergrepen. Zorg niet dat er maar één klinker overblijft.
2.8 Trema
Plaats het trema op de tweede klinker waar het leesprobleem kan ontstaan, de eerste letter van de volgende lettergreep.
- co-ordinator: coördinator.
- zee-en: zeeën.
- fobie-en: fobieën.
2.9 Apostrof
- op de plaats van een weggelaten letter. Z’n.
- op de plaats van een bezits-s: Els’ plannen.
- om uitspraakproblemen bij het meervoud en bezitsaanduidingen te voorkomen bij ik hou van ys.
- in afleidingen van letter- en cijferwoorden: vwo’er (havoër, vwo-leerling), VVD’er (VVD-lid), hbo’s (hbo-diploma), 40+’er (40+-kaas).
- bij verkleinwoorden op –y.
2.10 Accenten
Er zijn drie accenttekens: accent aigu (é), accent Grave (è) en accent circonflexe (ê).
Deze accenten komen eigenlijk alleen op de e.
- café, paté, coupé.
- ampère, scène, crème.
- enquête, gêne.
Er zijn maar een paar woorden waar een letter ook een accent heeft.
- maîtresse, à, coûte que coûte.
Als je een klemtoon wilt aangeven gebruik je een accent aigu.
- Ben je helemáál gek geworden?
- Dat is volgens mij dé oplossing.
- Ik heb één dochtertje. Maar: Wilt u een van de docenten spreken?
De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat de c een s word als die voor een a, o of u staat. Normaal klinkt de c als een k.
2.11 Getallen
Gebruik cijfers:
- bij getallen boven de twintig, uitgezonderd de ronde getallen. 27 mensen, zestig mensen.
- voor maten, gewichten, bedragen, data, adressen, rekeningnummers.
Gebruik letters:
- voor getallen tot en met twintig, voor de tientallen. Zeven, twintig, veertig.
- voor getallen als honderd, duizend, miljoen, miljard, biljard.
2.12 Sommige of sommigen?
Dit komt voor bij woorden zoals: sommige, vele, enkele, beide en andere.
Schrijf alleen met een –e als:
- ze bijvoeglijk gebruikt worden. Vele vriendinnen, enkele kopjes koffie.
- ze betrekking hebben op zaken of dieren. Ik eet meerdere koekjes, de apen waren alle ziek.
Schrijf –en als:
- als ze zelfstandig gebruikt worden én betrekking hebben op een persoon. Alle aanwezigen hadden een uitnodiging gekregen.
Als het woord betrekking heeft op personen die al eerder genoemd zijn in dezelfde zin, kun je vaak –e schrijven.
De werknemers waren teleurgesteld en sommige (werknemers) dreigden met een wilde staking.
Schrijf zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden met –en:
doven, slechthorenden, ouderen, alleenstaanden, alle aanwezigen.
2.13 Probleemwoorden
abonnees = abonnees
accommodatie = accommodatie
achttien = achttien
acuut = acuut
adellijk = adellijk
adolescent = adolescent
agressie = agressie
alinea = alinea
alleszins = alleszins
allochtoon = allochtoon
althans = althans
apparaat = apparaat
baby\'tje = baby\'tje
barbecueën = barbecueën
begrafenis = begrafenis
begroeiing = begroeiing
burgemeester = burgemeester
burgerlijk = burgerlijk
carrière = carrière
caissière = caissière
chagrijnig = chagrijnig
cheque = cheque
comité = comité
commissaris = commissaris
consequent = consequent
daarentegen = daarentegen
debacle = debacle
decennium = decennium
dichtstbijzijnde = dichtstbijzijnde
discipline = discipline
diskette = diskette
eigenlijk = eigenlijk
eczeem = eczeem
excuus = excuus
enigszins = enigszins
enthousiast = enthousiast
enquête = enquête
faillissement = faillissement
fascisme = fascisme
financieel = financieel
financiële = financiële
financiën = financiën
geenszins = geenszins
gefascineerd = gefascineerd
gerechtelijk = gerechtelijk
gewelddadig = gewelddadig
gezamenlijk = gezamenlijk
hardnekkig = hardnekkig
hartstikke = hartstikke
hiërarchie = hiërarchie
hopelijk = hopelijk
hygiënisch = hygiënisch
identiteit = identiteit
illusie = illusie
insect = insect
interessant = interessant
interview = interview
juffrouw = juffrouw
klerezooi = klerezooi
kopiëren = kopiëren
legitimatie = legitimatie
liniaal = liniaal
litteken = litteken
luxueuze = luxueuze
manoeuvreren = manoeuvreren
millimeter = millimeter
namelijk = namelijk
niettemin = niettemin
nochtans = nochtans
onmiddellijk = onmiddellijk
onverbiddelijk = onverbiddelijk
opticien = opticien
oeuvre = oeuvre
parallellen = parallellen
penicilline = penicilline
per se = per se
practicum = practicum
procedé = procedé
product = product
professor = professor
publicatie = publicatie
pyjama = pyjama
racisme = racisme
recensie = recensie
rechterlijk = rechterlijk
reëel = reëel
reële = reële
represailles = represailles
sowieso = sowieso
staatsiebezoek = staatsiebezoek
toentertijd = toentertijd
toernooi = toernooi
tournee = tournee
twijfelen = twijfelen
uittreksel = uittreksel
vacuüm = vacuüm
wederrechtelijk = wederrechtelijk
weifelen = weifelen
weliswaar = weliswaar
yoghurt = yoghurt